Geschiedenis van het Kozakkenveer
In de Middeleeuwen, of nog eerder al, kende het dorpje Veessen een veerdienst met de overzijde van de rivier de IJssel. In het begin van de negentiende eeuw lag er ooit een schipbrug (de ”Kozakkenbrug”), tussen Veessen en Fortmond, gebouwd door Kozakken die de geallieerden meehielpen om het Franse leger te achtervolgen bij hun terugtocht uit Europa naar Frankrijk. Deze brug heeft maar kort bestaan. Een dam vanaf de IJsseldijk door de uiterwaarden naar de rivier draagt in de volksmond nog steeds de naam “Kozakkendam”. Vandaar dat het huidige pontje de naam “Kozakkenveer” heeft gekregen.
De oudste vermelding van een veerdienst stamt uit 1379 en heeft het over een “veerschip”. Het meeste vervoer ging in die tijden nog over het water omdat de onverharde wegen slecht waren. De IJssel was daarom een drukbevaren handelsroute tussen plaatsen aan de Zuiderzee en steden als Deventer en Zutphen. Veessen ligt aan een bocht in de rivier die de naam “Het rak van ongemak” werd genoemd vanwege de ongunstige loop van de rivier waardoor daar het zeilen lastig bleek; Veessenaren konden schippers met touw en paard via de wal helpen om door het rak te komen. Het maakte Veessen met zijn eigen tolhuis en overslaghaven tot een welvarend dorp.
Na de opkomst van het verkeer en vervoer per spoor en over de weg raakte Veessen zijn gunstige positie definitief kwijt. Het voetveer bleef wel bestaan. Met een roeiboot zette de veerbaas buurtbewoners en reizigers over en werd een grotere boot noodzakelijk omdat de reizigers ook vaak een fiets bij zich hadden.
De boot was inmiddels zo groot dat er bijna 20 personen met fiets overgezet konden worden. Dit was mede te danken aan het feit dat veel arbeiders die op de steenfabriek Fortmond werkten aan de Gelderse zijde van de rivier woonden . Na de Tweede Wereldoorlog ging het overzetten gemakkelijker en kreeg de boot een motor. In heel strenge winters, zoals bijvoorbeeld ook nog in de winter van 1963, vroor de IJssel wel eens dicht, en kon er per boot geen oeververbinding worden onderhouden. Was het ijs sterk genoeg, dan legde de veerbaas legde een pad aan van planken om over te kunnen steken.
Tussen 1920 en 1940 waren er vermoedelijk een drietal veerbazen actief, namelijk de heren Van der Hulst, Pluim en De Wolf. Vanaf 1940 tot 1956 stond de heer Van der Zee aan het roer van het pontje. Zijn vrouw beheerde in die periode het Café IJsselzicht.
Bruggetje
Daarna nam de heer De Weerd zijn taak over. Passagiers vanaf de Veluwse kant moesten eerst via een draaibruggetje de haveningang van “de Hank” oversteken om op de landtong te komen, vanwaar de het voetveer naar de overzijde vertrok.
Dit bruggetje lag niet ver van de huidige opstapplaats van het Kozakkenveer in de haveningang op de linkeroever. Met de bel die bij het bruggetje hing, waarschuwden zij de veerbaas die, als er geen klandizie was, in het café vertoefde, dat er werk aan de winkel was.
Ook aan de andere zijde van de rivier hing zo’n galmende bel die om de aandacht van de veerbaas te trekken. “Heb je wel geld bij je” was een gevleugelde uitspraak van de veerbaas, die uiteraard geen zin had in een overtocht die niets opleverde. Bekend is dat na de oorlog een oversteek ongeveer een stuiver, met fiets erbij 1 cent extra kostte.
Helaas was de sluiting eind 70-er jaren van steenfabriek Fortmond de nekslag voor het voet-fietsveer werd de veerdienst naar de overkant opgeheven, en werd de oeververbinding alleen mogelijk met de grotere autoveerponten in Wijhe en Olst.